-
1 grain
grain [grẽ]〈m.〉2 bolletje ⇒ kraal, kern, pil4 zaad♦voorbeelden:séparer, trier le bon grain de l'ivraie • het kaf van het koren scheidencafé en grains • ongemalen koffie(bonen)grain de poussière • stofje, vuiltjegrain de sable • zandkorrelmettre son grain de sel • z'n neus in andermans zaken steken; zijn zegje doen, een duit in het zakje doengrain d'un cuir • nerf van een leersoortpeau à gros grains • huid met wijde poriënsans grain • effen, glad→ pouletm1) graankorrel2) bolletje3) graan4) zaad5) ruwheid6) greintje7) stortbui8) rukwind, vlaag [schip] -
2 le grain d'une pellicule
le grain d'une pelliculeDictionnaire français-néerlandais > le grain d'une pellicule
-
3 grain
n. graankorrel; graan, koren; korrel(tje), greintje, zier--------v. korrelen; grein(er)en; aderen, marmeren[ green]5 〈 benaming voor〉 textuur ⇒ vleug, draad 〈 van weefsel〉; draad, vlam, nerf 〈 in hout〉; korrel 〈 van film, metaal〉; nerf 〈 van leer〉; structuur 〈 van gesteente〉♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский